Nieuws

Oprichters of begunstigden van buitenlandse structuren: pas op voor boetes in geval van niet-aangifte!

Artikel 307 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen verplicht alle Belgische natuurlijke personen om aangifte te doen van hun buitenlandse rekeningen en levensverzekeringspolissen waarvan zij titularis zijn en die zij hebben afgesloten bij buitenlandse verzekeringsmaatschappijen.

Ook moet de hoedanigheid van oprichter of economisch begunstigde van een juridische constructie waarvan de oprichter de eigenaar of economisch begunstigde is, worden aangegeven.
Deze laatste aangifte past in het kader van de toepassing van de zogenaamde “Kaaimantaks”, een mechanisme waarbij elke oprichter of economische begunstigde wordt belast op basis van transparantie over de inkomsten van de juridische constructie, alsof het zijn eigen inkomsten waren geweest.

De betrokken juridische structuren, waaronder het S.P.F. naar Luxemburgs recht, staan ofwel op een bij koninklijk besluit vastgestelde lijst van namen, ofwel bestaan zij uit alle entiteiten die gevestigd zijn in landen waar het tarief van de inkomstenbelasting minder dan 15% bedraagt. De niet-aangifte wordt bestraft met een boete van € 6250 per persoon, per entiteit en per jaar.
Sinds vorig jaar heeft de belastingadministratie in het kader van internationale en bilaterale overeenkomsten meerdere en precieze inlichtingen ontvangen uit een groot aantal landen over de activa, patrimonia en inkomsten die Belgische belastingplichtigen in het buitenland hebben of ontvangen.

Zij lijkt een grootscheeps offensief te hebben gelanceerd met betrekking tot de exploitatie van deze verschillende informatie, met als sleutel fiscale aanpassingen en boetes die belangrijk kunnen blijken te zijn.

Wat de boetes betreft, lijkt de belastingadministratie een beleid van nultolerantie te voeren, waarbij zij probeert aanzienlijke boetes op te leggen aan natuurlijke personen die een rechtsvorm hebben die zij al lang aan derden hebben overgedragen en die te goeder trouw meenden niets meer te hoeven aangeven. De stelling van de belastingdienst is om te overwegen dat, ongeacht de evolutie van de structuur, zij altijd de oprichters zijn en dus het bestaan ervan moeten verklaren, zelfs in het geval van overdracht. En op grond daarvan legt zij hen aanzienlijke boetes op.

Als deze praktijk lijkt overeen te komen met een strikte en uitgebreide lezing van de letter van de wet, lijkt ze in elk geval niet trouw aan de geest ervan, en is ze weinig in overeenstemming met het idee dat elke Belgische burger het recht heeft om zich te beroepen op een belastingadministratie ten dienste van de belastingbetalers en niet op een administratie die deze laatste, bij gebrek aan beter, beschouwt als fraudeurs en vijanden.

Hoewel de belastingwetgeving correct en rechtvaardig moet worden toegepast, lijkt het verstandiger om een eerste waarschuwing op te leggen voordat zulke hoge boetes worden opgelegd, om te voorkomen dat het aantal administratieve en gerechtelijke beroepen dat onvermijdelijk het gevolg zal zijn van zo’n rigide administratieve houding, toeneemt.

Elke Belgische belastingplichtige die dergelijke structuren bezit of heeft bezeten, en meer in het algemeen elke belastingplichtige die roerende of onroerende goederen bezit in het buitenland, zou er goed aan doen zijn situatie te laten onderzoeken door een specialist die hem kan adviseren over de nodige preventieve maatregelen, want in fiscale zaken is de wereld nu een dorp waar de fiscus alles weet.